De productie van groente en fruit was steeds een hoofdmotief voor het aanleggen en beheren van een tuin. Maar een tuin moest ook om andere redenen ‘vruchtbaar’ zijn: kruiden en medicinale planten zorgden voor meer variatie en smaak in gerechten, maakten voedingsmiddelen langer houdbaar en zorgden ervoor dat mensen gezond bleven of weer gezond werden. Weer andere planten werden gekweekt omdat ze onmisbaar waren voor het huishouden en voor de broodwinning, zoals bijv. voor het maken en verven van stoffen.
Bepaalde kennis over planten, plantenteelt en -vermeerdering en de juiste verwerking ervan was daarbij vaak alleen maar aan ingewijden voorbehouden. Deze kennis werd van generatie op generatie of in kloosters van de ene broeder op de andere doorgegeven. Deze kennis vermeerderen en beter toegankelijk maken was en is de taak van botanische tuinen, collecties, school- en leertuinen en soortgelijke instellingen.
Met hun rust en hun natuurlijke aspecten, met hun positieve uitwerking op lichaam, geest en ziel, zijn tuinen ook in bredere zin ‘vruchtbaar’. Dit wordt met name zichtbaar bij kuurparken en -tuinen die onze gezondheid en ons herstel en welzijn bevorderen.
En dan hebben we het nog niet gehad over parken en tuinen die erin slagen om de middelen voor hun instandhouding (grotendeels) zelf binnen te brengen. In tijden waarin er minder overheidsgeld beschikbaar is, is dit een onmisbare vorm van ‘vruchtbaar’ zijn.